Statenvertaling

Psalmen 69:1-9 Statenvertaling (SV1750)

1. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Schoschannim. (69:2) Verlos mij, o God! want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel.

2. (69:3) Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij.

3. (69:4) Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijn God.

4. (69:5) Die mij zonder oorzaak haten, zijn meer dan de haren mijns hoofds; die mij zoeken te vernielen, die mij om valse oorzaken vijand zijn, zijn machtig geworden; wat ik niet geroofd heb, moet ik alsdan wedergeven.

5. (69:6) O God! Gij weet van mijn dwaasheid, en mijn schulden zijn voor U niet verborgen.

6. (69:7) Laat hen door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, o Heere, HEERE der heirscharen, laat hen door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israels!

7. (69:8) Want om Uwentwil draag ik versmaadheid; schande heeft mijn aangezicht bedekt.

8. (69:9) Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen.

9. (69:10) Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen, die U smaden, zijn op mij gevallen.