5. (68:6) Hij is een Vader der wezen, en een Rechter der weduwen; God, in de woonstede Zijner heiligheid.
6. (68:7) Een God, Die de eenzamen zet in een huisgezin, uitvoert, die in boeien gevangen zijn; maar de afvalligen wonen in het dorre.
7. (68:8) O God! toen Gij voor het aangezicht Uws volks uittoogt, toen Gij daarhenen tradt in de woestijn; Sela.
8. (68:9) Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinai, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israel.
9. (68:10) Gij hebt zeer milden regen doen druipen, o God! en Gij hebt Uw erfenis gesterkt, als zij mat was geworden.
10. (68:11) Uw hoop woonde daarin; Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor den ellendige, o God!
11. (68:12) De HEERE gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was een grote heirschaar.
12. (68:13) De koningen der heirscharen vloden weg, zij vloden weg; en zij, die te huis bleef, deelde den roof uit.
13. (68:14) Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud.
14. (68:15) Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op Zalmon.