Statenvertaling

Psalmen 66:1-7 Statenvertaling (SV1750)

1. Een lied, een psalm, voor den opperzangmeester. Juicht Gode, gij ganse aarde!

2. Psalmzingt de eer Zijns Naams; geeft eer Zijn lof.

3. Zegt tot God: Hoe vreselijk zijt Gij in Uw werken! Om de grootheid Uwer sterkte zullen zich Uw vijanden geveinsdelijk aan U onderwerpen.

4. De ganse aarde aanbidde U, en psalmzinge U; zij psalmzinge Uw Naam. Sela.

5. Komt en ziet Gods daden; Hij is vreselijk van werking aan de mensenkinderen.

6. Hij heeft de zee veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de rivier; daar hebben wij ons in Hem verblijd.

7. Hij heerst eeuwiglijk met Zijn macht; Zijn ogen houden wacht over de heidenen; laat de afvalligen niet verhoogd worden. Sela.