1. Een lied, een psalm, voor den opperzangmeester. Juicht Gode, gij ganse aarde!
2. Psalmzingt de eer Zijns Naams; geeft eer Zijn lof.
3. Zegt tot God: Hoe vreselijk zijt Gij in Uw werken! Om de grootheid Uwer sterkte zullen zich Uw vijanden geveinsdelijk aan U onderwerpen.
4. De ganse aarde aanbidde U, en psalmzinge U; zij psalmzinge Uw Naam. Sela.
5. Komt en ziet Gods daden; Hij is vreselijk van werking aan de mensenkinderen.
6. Hij heeft de zee veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de rivier; daar hebben wij ons in Hem verblijd.
7. Hij heerst eeuwiglijk met Zijn macht; Zijn ogen houden wacht over de heidenen; laat de afvalligen niet verhoogd worden. Sela.