8. (55:9) Ik zou haasten, dat ik ontkwame, van den drijvenden wind, van den storm.
9. (55:10) Verslind hen, HEERE! deel hun tong; want ik zie wrevel en twist in de stad.
10. (55:11) Dag en nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid en overlast is binnen in haar.
11. (55:12) Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat.
12. (55:13) Want het is geen vijand, die mij hoont, anders zou ik het hebben gedragen; het is mijn hater niet, die zich tegen mij groot maakt, anders zou ik mij voor hem verborgen hebben.
13. (55:14) Maar gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid, mijn leidsman en mijn bekende!
14. (55:15) Wij, die te zamen in zoetigheid heimelijk raadpleegden; wij wandelden in gezelschap ten huize Gods.
15. (55:16) Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen.
16. (55:17) Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de HEERE zal mij verlossen.
17. (55:18) Des avonds, en des morgens, en des middags zal ik klagen en getier maken; en Hij zal mijn stem horen.