Statenvertaling

Psalmen 51:1-13 Statenvertaling (SV1750)

1. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. (51:2) Toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathseba was ingegaan. (51:3) Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden.

2. (51:4) Was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde.

3. (51:5) Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.

4. (51:6) Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten.

5. (51:7) Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.

6. (51:8) Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend.

7. (51:9) Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.

8. (51:10) Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt.

9. (51:11) Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden.

10. (51:12) Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest.

11. (51:13) Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij.

12. (51:14) Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij.

13. (51:15) Zo zal ik den overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren.