3. (44:4) Want zij hebben het land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt.
4. (44:5) Gij Zelf zijt mijn Koning, o God! gebied de verlossingen Jakobs.
5. (44:6) Door U zullen wij onze wederpartijders met hoornen stoten; in Uw Naam zullen wij vertreden, die tegen ons opstaan.
6. (44:7) Want ik vertrouw niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen.
7. (44:8) Maar Gij verlost ons van onze wederpartijders, en Gij maakt onze haters beschaamd.
8. (44:9) In God roemen wij den gansen dag, en Uw Naam zullen wij loven in eeuwigheid. Sela.
9. (44:10) Maar nu hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt, dewijl Gij met onze krijgsheiren niet uittrekt.
10. (44:11) Gij doet ons achterwaarts keren van den wederpartijder; en onze haters beroven ons voor zich.
11. (44:12) Gij geeft ons over als schapen ter spijze, en Gij verstrooit ons onder de heidenen.