8. (41:9) Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt, zal niet weder opstaan.
9. (41:10) Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven.
10. (41:11) Maar Gij, o HEERE! wees mij genadig, en richt mij op; en ik zal het hun vergelden.
11. (41:12) Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal juichen.
12. (41:13) Want mij aangaande, Gij onderhoudt mij in mijn oprechtigheid, en Gij stelt mij voor Uw aangezicht in eeuwigheid.
13. (41:14) Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid! Amen, ja, amen.