Statenvertaling

Psalmen 41:5-13 Statenvertaling (SV1750)

5. (41:6) Mijn vijanden spreken kwaad van mij, zeggende: Wanneer zal hij sterven, en zijn naam vergaan?

6. (41:7) En zo iemand van hen komt, om mij te zien, hij spreekt valsheid; zijn hart vergadert zich onrecht; gaat hij uit naar buiten, hij spreekt er van.

7. (41:8) Al mijn haters mompelen te zamen tegen mij; ze bedenken tegen mij, hetgeen mij kwaad is, zeggende:

8. (41:9) Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt, zal niet weder opstaan.

9. (41:10) Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven.

10. (41:11) Maar Gij, o HEERE! wees mij genadig, en richt mij op; en ik zal het hun vergelden.

11. (41:12) Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal juichen.

12. (41:13) Want mij aangaande, Gij onderhoudt mij in mijn oprechtigheid, en Gij stelt mij voor Uw aangezicht in eeuwigheid.

13. (41:14) Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid! Amen, ja, amen.