6. (39:7) Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.
7. (39:8) En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.
8. (39:9) Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.