Statenvertaling

Psalmen 38:5-18 Statenvertaling (SV1750)

5. (38:6) Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid.

6. (38:7) Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart.

7. (38:8) Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees.

8. (38:9) Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten.

9. (38:10) HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen.

10. (38:11) Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij.

11. (38:12) Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre.

12. (38:13) En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen.

13. (38:14) Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet.

14. (38:15) Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn.

15. (38:16) Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God!

16. (38:17) Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken.

17. (38:18) Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij.

18. (38:19) Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde.