2. (38:3) Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald.
3. (38:4) Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde.
4. (38:5) Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden.
5. (38:6) Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid.
6. (38:7) Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart.