Statenvertaling

Psalmen 37:20-32 Statenvertaling (SV1750)

20. Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan, en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen.

21. Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft.

22. Want zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden.

23. Mem. De gangen deszelven mans worden van den HEERE bevestigd; en Hij heeft lust aan zijn weg.

24. Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand.

25. Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood.

26. Den gansen dag ontfermt hij zich, en leent; en zijn zaad is tot zegening.

27. Samech. Wijk af van het kwade, en doe het goede, en woon in eeuwigheid.

28. Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid.

29. De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen.

30. Pe. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijn tong spreekt het recht.

31. De wet zijns Gods is in zijn hart; zijn gangen zullen niet slibberen.

32. Tsade. De goddeloze loert op den rechtvaardige, en zoekt hem te doden.