Statenvertaling

Psalmen 31:7-18 Statenvertaling (SV1750)

7. (31:8) Ik zal mij verheugen en verblijden in Uw goedertierenheid, omdat Gij mijn ellende hebt aangezien, en mijn ziel in benauwdheden gekend;

8. (31:9) En mij niet hebt overgeleverd in de hand des vijands; Gij hebt mijn voeten doen staan in de ruimte.

9. (31:10) Wees mij genadig, HEERE! want mij is bange; van verdriet is doorknaagd mijn oog, mijn ziel en mijn buik.

10. (31:11) Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd.

11. (31:12) Vanwege al mijn wederpartijders ben ik, ook mijn naburen, grotelijks tot een smaad geworden, en mijn bekenden tot een schrik; die mij op de straten zien, vlieden van mij weg.

12. (31:13) Ik ben uit het hart vergeten als een dode; ik ben geworden als een bedorven vat.

13. (31:14) Want ik hoorde de naspraak van velen; vreze is van rondom, dewijl zij te zamen tegen mij raadslaan; zij denken mijn ziel te nemen.

14. (31:15) Maar ik vertrouw op U, o HEERE! Ik zeg: Gij zijt mijn God.

15. (31:16) Mijn tijden zijn in Uw hand; red mij van de hand mijner vijanden, en van mijn vervolgers.

16. (31:17) Laat Uw aangezicht over Uw knecht lichten; verlos mij door Uw goedertierenheid.

17. (31:18) HEERE! laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf.

18. (31:19) Laat de valse lippen stom worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed en verachting.