1. Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U.
2. O mijn ziel! gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt de HEERE, mijn goedheid raakt niet tot U;
3. Maar tot de heiligen, die op de aarde zijn, en de heerlijken, in dewelke al mijn lust is.
4. De smarten dergenen, die een anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankofferen van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen.
5. De HEERE is het deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot.
6. De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden.
7. Ik zal den HEERE loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren.