Statenvertaling

Psalmen 139:9-24 Statenvertaling (SV1750)

9. Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee;

10. Ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.

11. Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan is de nacht een licht om mij.

12. Ook verduistert de duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag; de duisternis is als het licht.

13. Want Gij bezit mijn nieren; Gij hebt mij in mijner moeders buik bedekt.

14. Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken! ook weet het mijn ziel zeer wel.

15. Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben, in de nederste delen der aarde.

16. Uw ogen hebben mijn ongevormden klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.

17. Daarom, hoe kostelijk zijn mij, o God, Uw gedachten! hoe machtig veel zijn haar sommen!

18. Zoude ik ze tellen? Harer is meer, dan des zands; word ik wakker, zo ben ik nog bij U.

19. O God! dat Gij den goddeloze ombracht! en gij, mannen des bloeds, wijkt van mij!

20. Die van U schandelijk spreken, en Uw vijanden ijdellijk verheffen.

21. Zou ik niet haten, HEERE! die U haten? en verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan?

22. Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij.

23. Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten.

24. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.