Statenvertaling

Psalmen 136:1-14 Statenvertaling (SV1750)

1. Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid;

2. Looft den God der goden; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

3. Looft den Heere der heren; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

4. Dien, Die alleen grote wonderen doet; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

5. Dien, die de hemelen met verstand gemaakt heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

6. Dien, Die de aarde op het water uitgespannen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

7. Dien, Die de grote lichten heeft gemaakt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

8. De zon tot heerschappij op den dag; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

9. De maan en sterren tot heerschappij in den nacht; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

10. Dien, Die de Egyptenaren geslagen heeft in hun eerstgeborenen; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

11. En heeft Israel uit het midden van hen uitgebracht; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

12. Met een sterke hand, en met een uitgestrekte arm; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

13. Dien, Die de Schelfzee in delen deelde; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

14. En voerde Israel door het midden van dezelve; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.