Statenvertaling

Psalmen 119:97-110 Statenvertaling (SV1750)

97. Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag.

98. Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij.

99. Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.

100. Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.

101. Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.

102. Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.

103. Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!

104. Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.

105. Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.

106. Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.

107. Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord.

108. Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.

109. Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.

110. De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.