Statenvertaling

Psalmen 119:75-91 Statenvertaling (SV1750)

75. Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.

76. Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.

77. Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.

78. Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.

79. Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.

80. Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.

81. Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt.

82. Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?

83. Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.

84. Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers?

85. De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet.

86. Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.

87. Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.

88. Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.

89. Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.

90. Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;

91. Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten.