Statenvertaling

Psalmen 119:48-58 Statenvertaling (SV1750)

48. En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.

49. Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.

50. Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.

51. De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.

52. Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.

53. Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.

54. Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.

55. HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.

56. Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.

57. Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren.

58. Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging.