Statenvertaling

Psalmen 119:139-155 Statenvertaling (SV1750)

139. Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.

140. Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.

141. Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.

142. Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.

143. Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.

144. De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.

145. Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.

146. Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.

147. Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.

148. Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.

149. Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht.

150. Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.

151. Maar Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.

152. Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.

153. Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.

154. Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging.

155. Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.