Statenvertaling

Psalmen 119:110-122 Statenvertaling (SV1750)

110. De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.

111. Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.

112. Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.

113. Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.

114. Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.

115. Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.

116. Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.

117. Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.

118. Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.

119. Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief.

120. Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.

121. Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.

122. Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.