Statenvertaling

Psalmen 119:101-118 Statenvertaling (SV1750)

101. Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.

102. Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.

103. Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!

104. Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.

105. Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.

106. Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.

107. Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord.

108. Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.

109. Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.

110. De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.

111. Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.

112. Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.

113. Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.

114. Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.

115. Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.

116. Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.

117. Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.

118. Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.