Statenvertaling

Psalmen 109:8-14 Statenvertaling (SV1750)

8. Dat zijn dagen weinig zijn; een ander neme zijn ambt;

9. Dat zijn kinderen wezen worden, en zijn vrouw weduwe.

10. En dat zijn kinderen hier en daar omzwerven, en bedelen, en de nooddruft uit hun verwoeste plaatsen zoeken.

11. Dat de schuldeiser aansla al wat hij heeft, en dat de vreemden zijn arbeid roven.

12. Dat hij niemand hebbe, die weldadigheid over hem uitstrekke, en dat er niemand zij, die zijn wezen genadig zij.

13. Dat zijn nakomelingen uitgeroeid worden; hun naam worde uitgedelgd in het andere geslacht.

14. De ongerechtigheid zijner vaderen worde gedacht bij den HEERE, en de zonde zijner moeder worde niet uitgedelgd.