Statenvertaling

Psalmen 109:21-31 Statenvertaling (SV1750)

21. Maar Gij, o HEERE Heere! maak het met mij om Uws Naams wil; dewijl Uw goedertierenheid goed is, verlos mij.

22. Want ik ben ellendig en nooddruftig, en mijn hart is in het binnenste van mij doorwond.

23. Ik ga heen gelijk een schaduw, wanneer zij zich neigt; ik worde omgedreven als een sprinkhaan.

24. Mijn knieen struikelen van vasten, en mijn vlees is vermagerd, zodat er geen vet aan is.

25. Nog ben ik hun een smaad; als zij mij zien, zo schudden zij hun hoofd.

26. Help mij, HEERE, mijn God! verlos mij naar Uw goedertierenheid.

27. Opdat zij weten, dat dit Uw hand is, dat Gij het, HEERE! gedaan hebt.

28. Laat hen vloeken, maar zegen Gij; laat hen zich opmaken, maar dat zij beschaamd worden; doch dat zich Uw knecht verblijde.

29. Laat mijn tegenstanders met schande bekleed worden, en dat zij met hun beschaamdheid zich bedekken, als met een mantel.

30. Ik zal den HEERE met mijn mond zeer loven, en in het midden van velen zal ik Hem prijzen.

31. Want Hij zal den nooddruftige ter rechterhand staan, om hem te verlossen van degenen, die zijn ziel veroordelen.