Statenvertaling

Psalmen 109:2-7 Statenvertaling (SV1750)

2. Want de mond des goddelozen en de mond des bedrogs zijn tegen mij opengedaan; zij hebben met mij gesproken met een valse tong.

3. En met hatelijke woorden hebben zij mij omsingeld; ja, zij hebben mij bestreden zonder oorzaak.

4. Voor mijn liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed.

5. En zij hebben mij kwaad voor goed opgelegd, en haat voor mijn liefde.

6. Stel een goddeloze over hem, en de satan sta aan zijn rechterhand.

7. Als hij gericht wordt, zo ga hij schuldig uit, en zijn gebed zij tot zonde.