Statenvertaling

Psalmen 106:5-20 Statenvertaling (SV1750)

5. Opdat ik aanschouwe het goede Uwer uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks; opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel.

6. Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan; wij hebben goddelooslijk gehandeld.

7. Onze vaders in Egypte hebben niet gelet op Uw wonderen; zij zijn der menigte Uwer goedertierenheid niet gedachtig geweest; maar zij waren wederspannig aan de zee, bij de Schelfzee.

8. Doch Hij verloste hen om Zijns Naams wil, opdat Hij Zijn mogendheid bekend maakte.

9. En Hij schold de Schelfzee, zodat zij verdroogde, en Hij deed hen wandelen door de afgronden, als door een woestijn.

10. En Hij verloste hen uit de hand des haters, en Hij bevrijdde hen van de hand des vijands.

11. En de wateren overdekten hun wederpartijders; niet een van hen bleef over.

12. Toen geloofden zij aan Zijn woorden; zij zongen Zijn lof.

13. Doch zij vergaten haast Zijn werken, zij verbeidden naar Zijn raad niet.

14. Maar zij werden belust met lust in de woestijn, en zij verzochten God in de wildernis.

15. Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen een magerheid.

16. En zij benijdden Mozes in het leger, en Aaron, den heilige des HEEREN.

17. De aarde deed zich open, en verslond Dathan, en overdekte de vergadering van Abiram.

18. En een vuur brandde onder hun vergadering, een vlam stak de goddelozen aan brand.

19. Zij maakten een kalf bij Horeb, en zij bogen zich voor een gegoten beeld.

20. En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet.