Statenvertaling

Psalmen 106:29-38 Statenvertaling (SV1750)

29. En zij hebben den Heere tot toorn verwekt met hun daden, zodat de plaag een inbreuk onder hen deed.

30. Toen stond Pinehas op, en hij oefende gericht, en de plaag werd opgehouden.

31. En het is hem gerekend tot gerechtigheid, van geslacht tot geslacht tot in eeuwigheid.

32. Zij maakten Hem ook zeer toornig aan het twistwater, en het ging Mozes kwalijk om hunnentwil.

33. Want zij verbitterden zijn geest, zodat hij wat onbedachtelijk voortbracht met zijn lippen.

34. Zij hebben die volken niet verdelgd, die de HEERE hun gezegd had;

35. Maar zij vermengden zich met de heidenen, en leerden derzelver werken.

36. En zij dienden hun afgoden, en zij werden hun tot een strik.

37. Daarenboven hebben zij hun zonen en hun dochteren den duivelen geofferd.

38. En zij hebben onschuldig bloed vergoten, het bloed hunner zonen en hunner dochteren, die zij den afgoden van Kanaan hebben opgeofferd; zodat het land door deze bloedschulden is ontheiligd geworden.