Statenvertaling

Psalmen 106:20-37 Statenvertaling (SV1750)

20. En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet.

21. Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte;

22. Wonderdaden in het land van Cham; vreselijke dingen aan de Schelfzee.

23. Dies Hij zeide, dat Hij hen verdelgen zou, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheure voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijn grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf.

24. Zij versmaadden ook het gewenste land; zij geloofden Zijn woord niet.

25. Maar zij murmureerden in hun tenten; naar de stem des HEEREN hoorden zij niet.

26. Dies hief Hij tegen hen Zijn hand op, zwerende, dat Hij hen nedervellen zou in de woestijn;

27. En dat Hij hun zaad zou nedervellen onder de heidenen, en hen verstrooien zou door de landen.

28. Ook hebben zij zich gekoppeld aan Baal-peor, en zij hebben de offeranden der doden gegeten.

29. En zij hebben den Heere tot toorn verwekt met hun daden, zodat de plaag een inbreuk onder hen deed.

30. Toen stond Pinehas op, en hij oefende gericht, en de plaag werd opgehouden.

31. En het is hem gerekend tot gerechtigheid, van geslacht tot geslacht tot in eeuwigheid.

32. Zij maakten Hem ook zeer toornig aan het twistwater, en het ging Mozes kwalijk om hunnentwil.

33. Want zij verbitterden zijn geest, zodat hij wat onbedachtelijk voortbracht met zijn lippen.

34. Zij hebben die volken niet verdelgd, die de HEERE hun gezegd had;

35. Maar zij vermengden zich met de heidenen, en leerden derzelver werken.

36. En zij dienden hun afgoden, en zij werden hun tot een strik.

37. Daarenboven hebben zij hun zonen en hun dochteren den duivelen geofferd.