Statenvertaling

Psalmen 106:13-29 Statenvertaling (SV1750)

13. Doch zij vergaten haast Zijn werken, zij verbeidden naar Zijn raad niet.

14. Maar zij werden belust met lust in de woestijn, en zij verzochten God in de wildernis.

15. Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen een magerheid.

16. En zij benijdden Mozes in het leger, en Aaron, den heilige des HEEREN.

17. De aarde deed zich open, en verslond Dathan, en overdekte de vergadering van Abiram.

18. En een vuur brandde onder hun vergadering, een vlam stak de goddelozen aan brand.

19. Zij maakten een kalf bij Horeb, en zij bogen zich voor een gegoten beeld.

20. En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet.

21. Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte;

22. Wonderdaden in het land van Cham; vreselijke dingen aan de Schelfzee.

23. Dies Hij zeide, dat Hij hen verdelgen zou, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheure voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijn grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf.

24. Zij versmaadden ook het gewenste land; zij geloofden Zijn woord niet.

25. Maar zij murmureerden in hun tenten; naar de stem des HEEREN hoorden zij niet.

26. Dies hief Hij tegen hen Zijn hand op, zwerende, dat Hij hen nedervellen zou in de woestijn;

27. En dat Hij hun zaad zou nedervellen onder de heidenen, en hen verstrooien zou door de landen.

28. Ook hebben zij zich gekoppeld aan Baal-peor, en zij hebben de offeranden der doden gegeten.

29. En zij hebben den Heere tot toorn verwekt met hun daden, zodat de plaag een inbreuk onder hen deed.