Statenvertaling

Psalmen 106:1-15 Statenvertaling (SV1750)

1. Hallelujah! Looft den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

2. Wie zal de mogendheden des HEEREN uitspreken, al Zijn lof verkondigen?

3. Welgelukzalig zijn zij, die het recht onderhouden, die te aller tijd gerechtigheid doet.

4. Gedenk mijner, o HEERE! naar het welbehagen tot Uw volk, bezoek mij met Uw heil;

5. Opdat ik aanschouwe het goede Uwer uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks; opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel.

6. Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan; wij hebben goddelooslijk gehandeld.

7. Onze vaders in Egypte hebben niet gelet op Uw wonderen; zij zijn der menigte Uwer goedertierenheid niet gedachtig geweest; maar zij waren wederspannig aan de zee, bij de Schelfzee.

8. Doch Hij verloste hen om Zijns Naams wil, opdat Hij Zijn mogendheid bekend maakte.

9. En Hij schold de Schelfzee, zodat zij verdroogde, en Hij deed hen wandelen door de afgronden, als door een woestijn.

10. En Hij verloste hen uit de hand des haters, en Hij bevrijdde hen van de hand des vijands.

11. En de wateren overdekten hun wederpartijders; niet een van hen bleef over.

12. Toen geloofden zij aan Zijn woorden; zij zongen Zijn lof.

13. Doch zij vergaten haast Zijn werken, zij verbeidden naar Zijn raad niet.

14. Maar zij werden belust met lust in de woestijn, en zij verzochten God in de wildernis.

15. Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen een magerheid.