8. Hij gedenkt Zijns verbonds tot in der eeuwigheid, des woords, dat Hij ingesteld heeft, tot in duizend geslachten;
9. Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak;
10. Welken Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot een inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond,
11. Zeggende: Ik zal u geven het land Kanaan, het snoer van ulieder erfdeel.
12. Als zij weinig mensen in getal waren, ja, weinig en vreemdelingen daarin;
13. En wandelden van volk tot volk, van het ene koninkrijk tot het andere volk;
14. Hij liet geen mens toe hen te onderdrukken; ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil, zeggende:
15. Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad.