Statenvertaling

Psalmen 105:31-42 Statenvertaling (SV1750)

31. Hij sprak, en er kwam een vermenging van ongedierte, luizen, in hun ganse landpale.

32. Hij maakte hun regen tot hagel, vlammig vuur in hun land.

33. En Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgeboom, en Hij brak het geboomte hunner landpalen.

34. Hij sprak, en er kwamen sprinkhanen en kevers, en dat zonder getal;

35. Die al het kruid in hun land opaten, ja, aten de vrucht hunner landouwe op.

36. Hij versloeg ook alle eerstgeborenen in hun land, de eerstelingen al hunner krachten.

37. En Hij voerde hen uit met zilver en goud; en onder hun stammen was niemand, die struikelde.

38. Egypte was blijde, als zij uittrokken, want hun verschrikking was op hen gevallen.

39. Hij breidde een wolk uit tot een deksel, en vuur om den nacht te verlichten.

40. Zij baden, en Hij deed kwakkelen komen, en Hij verzadigde hen met hemels brood.

41. Hij opende een steenrots, en er vloeiden wateren uit, die gingen door de dorre plaatsen als een rivier.

42. Want Hij dacht aan Zijn heilig woord, aan Abraham, Zijn knecht.