Statenvertaling

Psalmen 104:4-22 Statenvertaling (SV1750)

4. Hij maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur.

5. Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen.

6. Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen.

7. Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders.

8. De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt.

9. Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken.

10. Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen.

11. Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede.

12. Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken.

13. Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken.

14. Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen.

15. En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt.

16. De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft;

17. Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen.

18. De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen.

19. Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang.

20. Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt:

21. De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken.

22. De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen.