Statenvertaling

Psalmen 104:15-32 Statenvertaling (SV1750)

15. En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt.

16. De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft;

17. Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen.

18. De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen.

19. Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang.

20. Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt:

21. De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken.

22. De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen.

23. De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe.

24. Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen.

25. Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote.

26. Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen.

27. Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd.

28. Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd.

29. Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof.

30. Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks.

31. De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken.

32. Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij.