Statenvertaling

Psalmen 104:12-27 Statenvertaling (SV1750)

12. Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken.

13. Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken.

14. Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen.

15. En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt.

16. De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft;

17. Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen.

18. De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen.

19. Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang.

20. Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt:

21. De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken.

22. De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen.

23. De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe.

24. Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen.

25. Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote.

26. Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen.

27. Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd.