1. O HEERE! waarom staat Gij van verre? waarom verbergt Gij U in tijden van benauwdheid?
2. De goddeloze vervolgt hittiglijk in hoogmoed den ellendige; laat hen gegrepen worden in de aanslagen, die zij bedacht hebben.
3. Want de goddeloze roemt over den wens zijner ziel; hij zegent den gierigaard, hij lastert den HEERE.