2. Ik zeg: Neem acht op den mond des konings; doch naar de gelegenheid van den eed Gods.
3. Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht; blijf niet staande in een kwade zaak; want al wat hem lust, doet hij.
4. Waar het woord des konings is, daar is heerschappij; en wie zal tot hem zeggen: Wat doet gij?
5. Wie het gebod onderhoudt, zal niets kwaads gewaar worden; en het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten.