2. (5:1) Wees niet te snel met uw mond, en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel, en gij zijt op de aarde; daarom laat uw woorden weinig zijn.
3. (5:2) Want gelijk de droom komt door veel bezigheid, alzo de stem des zots door de veelheid der woorden.
4. (5:3) Wanneer gij een gelofte aan God zult beloofd hebben, stel niet uit dezelve te betalen; want Hij heeft geen lust aan zotten; wat gij zult beloofd hebben, betaal het.
5. (5:4) Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt.
6. (5:5) Laat uw mond niet toe, dat hij uw vlees zou doen zondigen; en zeg niet voor het aangezicht des engels, dat het een dwaling was; waarom zou God grotelijks toornen, om uwer stemme wille, en verderven het werk uwer handen?
7. (5:6) Want gelijk in de veelheid der dromen ijdelheden zijn, alzo in veel woorden; maar vrees gij God!
8. (5:7) Indien gij de onderdrukking des armen, en de beroving des gerichts en der gerechtigheid ziet in een landschap, verwonder u niet over zulk een voornemen; want die hoger is dan de hoge, neemt er acht op; en daar zijn hogen boven henlieden.
9. (5:8) Het voordeel des aardrijks is voor allen: de koning zelfs wordt van het veld gediend.
10. (5:9) Die het geld liefheeft, wordt van het geld niet zat; en wie den overvloed liefheeft, wordt van het inkomen niet zat. Dit is ook ijdelheid.
11. (5:10) Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten; wat nuttigheid hebben dan de bezitters daarvan, dan het gezicht hunner ogen?