17. Dit zijn de namen der mannen, die ulieden het land ten erve zullen uitdelen: Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun.
18. Daartoe zult gij uit elken stam een overste nemen, om het land ten erve uit te delen.
19. En dit zijn de namen dezer mannen: van den stam van Juda, Kaleb, zoon van Jefunne;
20. En van den stam der kinderen van Simeon, Semuel, zoon van Ammihud;
21. Van den stam van Benjamin, Elidad, zoon van Chislon;
22. En van den stam der kinderen van Dan, de overste Bukki, zoon van Jogli;
23. Van de kinderen van Jozef: van den stam der kinderen van Manasse, de overste Hanniel, zoon van Efod;
24. En van den stam der kinderen van Efraim, de overste Kemuel, zoon van Siftan;
25. En van den stam der kinderen van Zebulon, de overste Elizafan, zoon van Parnach;
26. En van den stam der kinderen van Issaschar, de overste Paltiel, zoon van Azzan;
27. En van den stam der kinderen van Aser, de overste Achihud, zoon van Selomi;