23. Verder op den vierden dag: tien varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren;
24. Hun spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal, naar de wijze;
25. En een geitenbok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankoffer.
26. En op den vijfden dag: negen varren, twee rammen, en veertien volkomen eenjarige lammeren;
27. En hun spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal, naar de wijze;
28. En een bok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer, en zijn drankoffer.
29. Daarna op den zesden dag: acht varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren;
30. En hun spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal, naar de wijze;
31. En een bok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankofferen.
32. En op den zevenden dag: zeven varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren;
33. En hun spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal, naar hun wijze;