13. Van Zerah het geslacht der Zerahieten; van Saul het geslacht der Saulieten.
14. Dat zijn de geslachten der Simeonieten: twee en twintig duizend en tweehonderd.
15. De zonen van Gad, naar hun geslachten: van Zefon het geslacht der Zefonieten; van Haggi het geslacht der Haggieten; van Suni het geslacht der Sunieten.
16. Van Ozni het geslacht der Oznieten; van Heri het geslacht der Herieten;
17. Van Arod het geslacht der Arodieten; van Areli het geslacht der Arelieten.
18. Dat zijn de geslachten der zonen van Gad, naar hun getelden: veertig duizend en vijfhonderd.
19. De zonen van Juda waren Er en Onan; maar Er en Onan stierven in het land Kanaan.
20. Alzo waren de zonen van Juda naar hun geslachten: van Sela het geslacht der Selanieten; van Perez het geslacht der Perezieten; van Zerah het geslacht der Zerahieten.
21. En de zonen van Perez waren: van Hezron het geslacht der Hezronieten; van Hamul het geslacht der Hamulieten.
22. Dat zijn de geslachten van Juda, naar hun getelden: zes en zeventig duizend en vijfhonderd.