19. En er zal een uit Jakob heersen, en hij zal de overigen uit de steden ombrengen.
20. Toen hij de Amalekieten zag, zo hief hij zijn spreuk op, en zeide: Amalek is de eersteling der heidenen; maar zijn uiterste is ten verderve!
21. Toen hij de Kenieten zag, zo hief hij zijn spreuk op, en zeide: Uw woning is vast, en gij hebt uw nest in een steenrots gelegd.
22. Evenwel zal Kain verteerd worden, totdat u Assur gevankelijk wegvoeren zal!
23. Voorts hief hij zijn spreuk op, en zeide: Och, wie zal leven, als God dit doen zal!
24. En de schepen van den oever der Chitteers, die zullen Assur plagen, zij zullen ook Heber plagen; en hij zal ook ten verderve zijn.
25. Toen stond Bileam op, en ging heen, en keerde weder tot zijn plaats. Balak ging ook zijn weg.