Statenvertaling

Nehemia 7:55-65 Statenvertaling (SV1750)

55. De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah;

56. De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatifa;

57. De kinderen der knechten van Salomo; de kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Perida;

58. De kinderen van Jaela, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel;

59. De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochereth van Zebaim, de kinderen van Amon;

60. Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig.

61. Ook togen dezen op van Thel-melah, Thel-harsa, Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen huis, en hun zaad niet tonen, of zij uit Israel waren;

62. De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en veertig.

63. En van de priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die een vrouw van de dochteren van Barzillai, den Gileadiet, genomen had, en naar hun naam genoemd was.

64. Dezen zochten hun geschrift, willende hun geslacht rekenen, maar het werd niet gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd.

65. En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en thummim.