36. De kinderen van Jericho, driehonderd vijf en veertig;
37. De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd een en twintig;
38. De kinderen van Senaa, drie duizend, negenhonderd en dertig;
39. De priesters: de kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig;
40. De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig;
41. De kinderen van Pashur, duizend, tweehonderd zeven en veertig;
42. De kinderen van Harim, duizend en zeventien;