Statenvertaling

Nehemia 11:21-30 Statenvertaling (SV1750)

21. En de Nethinim woonden in Ofel; en Ziha en Gispa waren over de Nethinim.

22. En der Levieten opziener te Jeruzalem was Uzzi, de zoon van Bani, den zoon van Hasabja, den zoon van Matthanja, den zoon van Micha; van de kinderen van Asaf waren de zangers tegenover het werk van Gods huis.

23. Want er was een gebod des konings van hen, te weten, een zeker onderhoud voor de zangers, van elk dagelijks op zijn dag.

24. En Petahja, de zoon van Mesezabeel, van de kinderen van Zerah, den zoon van Juda, was aan des konings hand, in alle zaken tot het volk.

25. In de dorpen nu op hun akkers woonden sommigen van de kinderen van Juda, in Kirjath-arba en haar onderhorige plaatsen, en in Dibon en haar onderhorige plaatsen, en in Jekabzeel en haar dorpen;

26. En te Jesua, en te Molada, en te Beth-pelet,

27. En te Hazar-sual, en in Ber-seba, en haar onderhorige plaatsen,

28. En te Ziklag, en in Mechona en haar onderhorige plaatsen,

29. En te En-rimmon, en te Zora, en te Jarmuth,

30. Zanoah, Adullam en haar dorpen, Lachis en haar akkers, Azeka en haar onderhorige plaatsen; en zij legerden zich van Ber-seba af tot aan het dal Hinnom.