34. Maar Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods;
35. Noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, omdat zij is de stad des groten Konings;
36. Noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet een haar kunt wit of zwart maken;
37. Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den boze.
38. Gij hebt gehoord, dat gezegd is: Oog om oog, en tand om tand.