47. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen.
48. Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen;
49. En zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards;
50. Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet;
51. En zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden; daar zal wening zijn en knersing der tanden.