Statenvertaling

Mattheüs 22:25-38 Statenvertaling (SV1750)

25. Nu waren er bij ons zeven broeders; en de eerste, een vrouw getrouwd hebbende, stierf; en dewijl hij geen zaad had, zo liet hij zijn vrouw voor zijn broeder.

26. Desgelijks ook de tweede, en de derde, tot den zevende toe.

27. Ten laatste na allen, is ook de vrouw gestorven.

28. In de opstanding dan, wiens vrouw zal zij wezen van die zeven, want zij hebben ze allen gehad?

29. Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods.

30. Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als engelen Gods in den hemel.

31. En wat aangaat de opstanding der doden, hebt gij niet gelezen, hetgeen van God tot ulieden gesproken is, Die daar zegt:

32. Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs! God is niet een God der doden, maar der levenden.

33. En de scharen, dit horende, werden verslagen over Zijn leer.

34. En den Farizeen, gehoord hebbende, dat Hij den Sadduceen den mond gestopt had, zijn te zamen bijeenvergaderd.

35. En een uit hen, zijnde een wetgeleerde, heeft gevraagd, Hem verzoekende, en zeggende:

36. Meester! welk is het grote gebod in de wet?

37. En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.

38. Dit is het eerste en het grote gebod.