Statenvertaling

Mattheüs 14:1-17 Statenvertaling (SV1750)

1. Te dierzelfder tijd hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus;

2. En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in Hem.

3. Want Herodes had Johannes gevangen genomen, en hem gebonden, en in den kerker gezet, om Herodias' wil, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder.

4. Want Johannes zeide tot hem: Het is u niet geoorloofd haar te hebben.

5. En willende hem doden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet.

6. Maar als de dag der geboorte van Herodes gehouden werd, danste de dochter van Herodias in het midden van hen, en zij behaagde aan Herodes.

7. Waarom hij haar met ede beloofde te geven, wat zij ook zou eisen.

8. En zij, te voren onderricht zijnde van haar moeder, zeide: Geef mij hier in een schotel het hoofd van Johannes den Doper.

9. En de koning werd bedroefd; doch om de eden, en degenen, die met hem aanzaten, gebood hij, dat het haar zou gegeven worden;

10. En zond heen, en onthoofdde Johannes in den kerker.

11. En zijn hoofd werd gebracht in een schotel, en het dochtertje gegeven; en zij droeg het tot haar moeder.

12. En zijn discipelen kwamen, en namen het lichaam weg, en begroeven hetzelve; en gingen en boodschapten het Jezus.

13. En als Jezus dit hoorde, vertrok Hij van daar te scheep, naar een woeste plaats alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem te voet gevolgd uit de steden.

14. En Jezus uitgaande, zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming over hen bewogen, en genas hun kranken.

15. En als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen.

16. Maar Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van node heen te gaan, geeft gij hun te eten.

17. Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet, dan vijf broden en twee vissen.