Statenvertaling

Markus 6:37-52 Statenvertaling (SV1750)

37. Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij heengaan, en kopen voor tweehonderd penningen brood, en hun te eten geven?

38. En Hij zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Gaat heen en beziet het. En toen zij het vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen.

39. En Hij gebood hun, dat zij hen allen zouden doen nederzitten bij waardschappen, op het groene gras.

40. En zij zaten neder in gedeelten bij honderd te zamen, en bij vijftig te zamen.

41. En als Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, zag Hij op naar den hemel, zegende en brak de broden, en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze hun zouden voorleggen, en de twee vissen deelde Hij voor allen.

42. En zij aten allen, en zijn verzadigd geworden.

43. En zij namen op twaalf volle korven brokken, en van de vissen.

44. En die daar de broden gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen.

45. En terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor henen te varen aan de andere zijde tegen over Bethsaida, terwijl Hij de schare van Zich zou laten.

46. En als Hij aan dezelve hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden.

47. En als het nu avond was geworden, zo was het schip in het midden van de zee, en Hij was alleen op het land.

48. En Hij zag, dat zij zich zeer pijnigden, om het schip voort te krijgen; want de wind was hun tegen; en omtrent de vierde wake des nachts, kwam Hij tot hen, wandelende op de zee, en wilde hen voorbijgaan.

49. En zij, ziende Hem wandelen op de zee, meenden, dat het een spooksel was, en schreeuwden zeer;

50. Want zij zagen Hem allen, en werden ontroerd; en terstond sprak Hij met hen, en zeide tot hen: Zijt welgemoed, Ik ben het; vreest niet.

51. En Hij klom tot hen in het schip, en de wind stilde; en zij ontzetten zich bovenmate zeer in zichzelven, en waren verwonderd.

52. Want zij hadden niet gelet op het wonder der broden; want hun hart was verhard.